Argumenten en tegenargumenten geven

Historisch denken uit zich wanneer we een historische argumentatie opbouwen. De eindtermen stellen als doel dat leerlingen ’tot beargumenteerde historische beeldvorming komen vanuit verschillende perspectieven.’ Leerlingen tonen daarbij dat ze  vragen kunnen stellen aan het verleden, en historische begrippen of structuurbegrippen kunnen gebruiken, dat ze in staat zijn om te redeneren met en over bronnen of om historische fenomenen te situeren. Een historische argumentatie kan heel eenvoudig zijn, maar vaak is het doel van het geschiedenisonderwijs net om complexe argumentaties aan te leren.

 

 

Lees meer…

Over Argumenten en tegenargumenten geven

We onderscheiden in deze deelcomponent twee factoren die de complexiteit van een historische argumentatie verhogen. 

Factor A:

  1. het gebruik van coherente argumenten om een redenering op te bouwen
  2. het afwegen van het belang van argumenten bij het opbouwen van een redenering

Factor B:

  1. informatie uit bronnen gebruiken om te argumenteren
  2. informatie uit bronnen combineren met voorkennis om te argumenteren

We beschouwen een argumentatie waarbij het belang van de argumenten wordt afgewogen als een meer complexe vorm van argumenteren, dan een argumentatie waarbij enkel aandacht besteed wordt aan de samenhang van de (tegen)argumenten. Door het belang van argumenten af te wegen wordt ruimte gemaakt voor belangrijke nuanceringen die wijzen op complexer historisch denken.

Een tweede reden om een argumentatie als complexer in te schatten, is de mate waarin bij het argumenteren beroep gedaan wordt op voorkennis. Wanneer een historische argumentatie enkel gebaseerd is op observaties die uit bronnen af te leiden zijn (beeldmateriaal, tekstmateriaal …), dan is dit een minder complexe argumentatie dan wanneer deze translatie ook gekoppeld wordt aan eerder verworven kennis.

Bron:

Wilschut, A., Van Straaten, D., & Van Riessen, M. (2013). Geschiedenisdidactiek. Handboek voor de vakdocent (2e ed.). Bussum: Coutinho.

Voorbeelden voor deze deelcomponent:

  1. Coherente argumenten gebruiken

  2. Afwegen van het belang van argumenten

  3. Informatie uit bronnen gebruiken om te argumenteren

  4. Informatie uit bronnen combineren met voorkennis om te argumenteren