Om de meervoudigheid van historische processen te duiden wordt gebruik gemaakt van meta-concepten. Deze abstracte begrippen (ze staan los van historische inhoud), structuurbegrippen genoemd, zetten leerlingen in wanneer ze denken over het verleden. Het gaat er dan bijvoorbeeld om inzicht geven in de snelheid van verandering door begrippen als ‘continuïteit’ en ‘discontinuïteit’ te gebruiken. Het vraagt om een grote mate van historische denken om dit soort begrippen toe te passen bij bijvoorbeeld het stellen van historische vragen, het onderzoeken van historisch bronmateriaal, of het opbouwen van een argumentatie.
Lees meer…
Over Structuurbegrippen gebruiken
We maken geen onderscheid naar complexiteit van deze begrippen. In de eindtermen wordt verwezen naar structuurbegrippen met betrekking tot tijd, ruimte, maatschappelijke domeinen en historische redeneerwijzen.
> Tijd: millennium, eeuw, jaar, tijdrekening, chronologie, periode, continuïteit, verandering, evolutie, revolutie, duur
> Ruimte: lokaal, regionaal, stedelijk en ruraal, continentaal en maritiem
> Maatschappelijke domeinen: politiek, sociaal, cultureel, economisch
> Historische redeneerwijzen: oorzaak-gevolg, aanleiding, toeval, perspectief, historische inleving, continuïteit, verandering, argument, bewijs, gelijktijdigheid en ongelijktijdigheid, bedoelde en onbedoelde handelingen
Voorbeelden voor deze deelcomponent:
- Ontdekkingsreis Columbus: structuurbegrippen gebruiken en inleven
- Inleefoefening slavernij in de vroegmoderne tijd
- In vraag stellen van de courante westerse periodisering
- Historische vragen stellen en beantwoorden over de pest
- Actualisering verandering door boekdrukkunst
- Territoriale veranderingen van het Frankische rijk
- Structuurbegrippen aanleren in de context van de vroegmiddeleeuwse handel
- Franse revolutie – context
- Egyptische cultuur
- De Gracchen