Bestuur in de Romeinse republiek
1. Welk doel streef je na?
Leerlingen definiëren het begrip ‘republiek’ in de context van de Romeinse oudheid.
Leerlingen leven zich in een gegeven rol binnen de Romeinse samenleving in.
Leerlingen beschrijven de hoofdlijnen van het Romeinse bestuur t.t.v. de republiek.
Leerlingen leggen vanuit een gegeven rol uit waarom bepaalde groepen in de Romeinse republiek tevreden of ontevreden waren over hun situatie.
Leerlingen beargumenteren waarom de Romeinse samenleving een ongelijke samenleving was.
2. Over welk thema of onderwerp gaat de les?
In deze les ligt de focus op het Romeinse bestuur tijdens de republiek, het begrip ‘republiek’ en de daarmee samenhangende ongelijkheid in de samenleving. Om de complexiteit van deze inhouden op leerlingniveau te brengen, wordt gewerkt vanuit inleving.
3. Aan welke deelcomponent(en) van historisch denken wordt er gewerkt tijdens de les(fase)?
4. Hoe bouw je de lesfase op?
Fase 1: leerlingen krijgen allen een specifieke rol toebedeeld binnen de Romeinse samenleving, bv. senator, plebejer, consul, volkstribuun … Ze krijgen een voldoende uitgebreide omschrijving van de situatie waarin hun personage zich tijdens de (late) republiek bevond. Via gerichte vragen onderzoeken zij hun personage en komen op die manier tot inleving.
Een mogelijke werkvorm die hierbij gebruikt kan worden, is het drie-stappen-interview: leerlingen zetten zich per vier aan een eiland, elke leerling aan het eiland heeft een andere rol.
- stap 1 – individueel: elke leerling leest grondig de informatie over zijn eigen personage, zijn eigen rol
- stap 2 – in duo: leerlingen die naast elkaar zitten aan het eiland, interviewen elkaar over elkaars personage/rol. De leraar kan voor het interview een aantal richtvragen meegeven, bv. wat is jouw beroep of jouw taak in de Romeinse samenleving, welke rechten heb je, welke plichten, ben je tevreden over jouw situatie, waarom wel/niet, wat zou je graag anders zien …?
- stap 3 – per eiland: leerlingen stellen om beurt de persoon voor die naast hen zit en leren zo de vier personages rondom het eiland kennen. Na de voorstelronde kan de leraar de leerlingen per eiland laten verder laten nadenken, bv. welke problemen komen uit jullie situaties naar boven binnen de Romeinse samenleving; wat leer je over het bestuur in de Romeinse samenleving; wie van de vier personages zou je liever willen zijn, of net niet zijn; kan je spreken van gelijkheid of ongelijkheid in de Romeinse samenleving …?
Fase 2: klassikaal wordt vanuit het drie-stappen-interview het bestuur tijdens de republiek vastgezet met behulp van een visualisatie (schema). De leraar laat leerlingen uitleggen en vult aan. Vervolgens benoemt de leraar deze bestuursvorm als een republiek en maakt duidelijk waarom we in deze context precies van een republiek kunnen spreken.
Fase 3: opnieuw vanuit het drie-stappen-interview worden de problemen die er in de republiek aanwezig waren klassikaal overlopen. De leraar komt terug op de synthesevragen die in de derde stap per eiland zijn besproken en zet deze vast. Vervolgens laat de leraar leerlingen argumenteren over de aanwezigheid van ongelijkheid in de Romeinse samenleving en laat hen hierin vanuit hun specifieke rol (of die van iemand anders) spreken. Door vanuit de verschillende rollen te werken en door te vragen, kan de leraar leerlingen bewust laten worden van hun standplaatsgebondenheid en van multiperspectiviteit.
Een mogelijkheid is om leerlingen de vraag over ongelijkheid in de Romeinse samenleving individueel te laten beantwoorden, bv. via een exit-ticket. Op die manier kan de leraar toetsen in welke mate elke individuele leerling de doelen bereikt heeft en van daaruit de volgende les(sen) opbouwen.
5. Waarom werk je zo aan Historisch denken?
Historische begrippen gebruiken: de begrippen ‘republiek’ en ‘ongelijkheid’ zijn twee te kennen begrippen volgens de eindtermen. Een les over het Romeinse bestuur ten tijde van de republiek is de uitgelezen kans om het begrip ‘republiek’ aan te leren (binnen de context weliswaar, mogelijk wel met verwijzingen naar of vergelijkingen met republieken uit het heden). ‘Ongelijkheid’ is een begrip dat ook in andere contexten ingeoefend kan worden, maar het lijkt ons toch ook aangewezen om dit begrip ook aan de Romeinse samenleving vast te hangen.
Zich inleven in het verleden: door vanuit verschillende rollen in de Romeinse samenleving te werken, krijgen leerlingen een concreter beeld van de situatie en kunnen ze zich inleven. Een grondige beschrijving van de situatie per rol is hierbij noodzakelijk. Door leerlingen de gehele les vanuit hun rol te laten spreken én te confronteren met andere rollen, kan je hen bewust maken van hun standplaatsgebondenheid.
Argumenteren: in de laatste fase van de les wordt leerlingen gevraagd om al het aangeleerde te gebruiken om te concluderen of ongelijkheid aanwezig was in de Romeinse samenleving. Door hen hun antwoord te laten argumenteren en indien nodig door te vragen, laat je hen coherente argumenten gebruiken en een redenering opbouwen.