Egyptische cultuur

1. Welk doel streef je na?

Leerlingen formuleren een historische vraag over de Egyptische cultuur.

Leerlingen beoordelen de bruikbaarheid van een aangeboden bron voor het beantwoorden van hun historische vraag.

Leerlingen verwoorden een antwoord op hun historische vraag vanuit bronnenstudie.

 


2. Over welk thema of onderwerp gaat de les?

Binnen een lessenreeks over de Egyptische samenleving worden sprekende archeologische resten gebruikt om leerlingen te laten oefenen op het formuleren van historische vragen en het zoeken naar een antwoord op een zelf gekozen historische vraag.


3. Aan welke deelcomponent(en) van historisch denken wordt er gewerkt tijdens de les(fase)?


4. Hoe bouw je de lesfase op?

Stap 1: vanuit een tot de verbeelding sprekende archeologische vondst wordt de les ingeleid. Mogelijkheden zijn een foto van een piramide of een rotsgraf, een mummie, een tempel, een recente archeologische ontdekking … De leraar laat leerlingen kijken en brainstormen over de bron.

Stap 2: de leraar vraagt leerlingen om vragen te formuleren die de vondst bij hen oproept of die ze aan de archeoloog zouden willen stellen. Laat elke leerling bv. een 3-tal (historische) vragen noteren. Overloop enkele van de vragen klassikaal en moedig leerlingen vervolgens aan om structuurbegrippen op te nemen in hun vragen, zoals verandering, continuïteit, duur, eeuw, politiek … (eindterm 8.1). Ter uitdaging kunnen enkele of zelfs alle leerlingen gemotiveerd worden om ook een historisch begrip te integreren in hun vraag, zoals rijk, oude nabije oosten, handel, mythologie, wetenschappen, natuurreligie, kunstuiting, polytheïsme, cultuur … (eindterm 8.2).

Ter differentiatie kunnen aan leerlingen bepaalde begrippen worden toegewezen, eenvoudiger of uitdagender. Ook kan het zinvol zijn om voorbeeldvragen of een schrijfkader mee te geven (bv. met de W’s zoals wat, wie, waarom, waarmee …) om leerlingen te helpen bij het formuleren van een historische vraag.

Sterke leerlingen kunnen worden aangemoedigd om een vergelijkende of zelfs evaluatieve vraag te formuleren.

Tip: laat leerlingen hun 3 vragen indienen en neem ze bij een volgende les terug mee, voorzien van feedback, zodat leerlingen met een goed geformuleerde historische vraag aan de slag kunnen gaan. Dat geeft je als leraar ook de mogelijkheid om het nodige bronnenmateriaal te voorzien.

Stap 3: leerlingen kiezen één van hun historische vragen om te gaan onderzoeken. De leraar biedt een variatie aan bronnen aan (bv. in een bronnenbundel of online via een symbaloo) en laat leerlingen die bronnen uitkiezen die bruikbaar zijn voor het beantwoorden van hun historische vraag.

Stap 4: leerlingen zoeken in de geselecteerde bronnen informatie om hun vraag te beantwoorden en komen tot een besluit.


5. Waarom werk je zo aan Historisch denken?

Historische vragen stellen: de les focust niet zo zeer op vakinhoud, wel op het leren formuleren van een historische vraag. Dit start vanuit spontane vragen die leerlingen zich stellen, vanuit hun interesse en een sprekende bron. Via verdere sturing van de leraar, de nodige hulpmiddelen en differentiatiemogelijkheden, komen leerlingen tot één goed geformuleerde historische vraag die ze zullen onderzoeken. Doordat de vraag vanuit henzelf komt, zal hun motivatie voor het onderzoeken ervan groter zijn dan wanneer de vraag hen is opgelegd.

Historische bronnen onderzoeken: het is aangewezen dat de leraar een reeks bronnen voorziet waaruit leerlingen de voor hen relevante bronnen kunnen uitzoeken. Door die eerste stap oefenen ze op het beoordelen van de bruikbaarheid van een bron om een historische vraag te beantwoorden (eindterm 8.4). Ze verzamelen informatie uit de geselecteerde bronnen en gebruiken deze om een antwoord te bieden op hun historische vraag.

Structuurbegrippen gebruiken: in deze les wordt voor het stellen van historische vragen gebouwd op voorkennis van leerlingen. De voorkennis van enkele structuurbegrippen maakt het voor leerlingen mogelijk om gevarieerde historische vragen te stellen op basis van het beschikbare historische bronmateriaal. Wanneer leerlingen geen actieve voorkennis zouden hebben van begrippen zoals verandering, continuïteit, duur, eeuw, politiek … zou het voor hen veel moeilijker zijn om goede vragen te stellen. In dat geval kan er gedifferentieerd worden met behulp van woordkaartjes of een begrippenlijst.