Het ontstaan van de landbouwsamenleving: evolutie of revolutie?

1. Welk doel streef je na?

Leerlingen onderscheiden de fundamentele kenmerken van nomadische en agrarische samenlevingen.

Leerlingen gebruiken de begrippen evolutie en revolutie om de agrarische (r)evolutie te situeren in de tijd.

Uitbreiding: Leerlingen gebruiken de begrippen evolutie en revolutie om de agrarische (r)evolutie te situeren in de ruimte.

Remediëring: Leerlingen gebruiken de begrippen eeuw en millennium om de agrarische (r)evolutie te situeren in de tijd.


2. Over welk thema of onderwerp gaat de les?

Het onderwerp van deze les is het onstaan van de landbouwsamenleving in de Vruchtbare sikkel. De structuurbegrippen ‘evolutie’ en ‘revolutie’ uit de eindtermen van de 1e graad spelen een grote rol in deze les. We gebruiken de begrippen hier om een historische vraag te beantwoorden (eindterm 8.6).

Differentiatie: We werken deze les met een uitbreidingsdoel waarbij sterke klassen of een groep van sterke leerlingen een extra doel behandelen. Zij reflecteren ook over de verspreiding van de landbouwsamenleving naar andere plekken dan de Vruchtbare sikkel.

Zo nodig kan deze les ook op een eenvoudiger niveau van historisch denken worden aangeboden door niet de begrippen ‘evolutie’ en ‘revolutie’ centraal te zetten, maar andere structuurbegrippen in verband met tijd zoals ‘eeuw’, ‘periode’ of ‘millennium’.


3. Aan welke deelcomponent(en) van historisch denken wordt er gewerkt tijdens de les(fase)?


4. Hoe bouw je de lesfase op?

Het leerproces over het ontstaan van de landbouwsamenleving wordt opgehangen aan de structuurbegrippen evolutie en revolutie. Leerlingen hebben voorkennis van deze begrippen nodig.

LESFASE 1: de leraar activeert aanwezige voorkennis van leerlingen door vragen te stellen over de kenmerken van de nomadische samenlevingen van jager-verzamelaars. Dit kan bijvoorbeeld door een quiz (Kahoot). Vragen zijn bv. wanneer eindigt de prehistorie? Wat is de betekenis van het begrip paleolithicum? Op welke manier verkregen mensen in het paleolithicum voldoende voedselbronnen? Vanaf wanneer verspreidde Homo Sapiens zich over andere continenten dan Afrika?…

LESFASE 2: aan de hand van een filmfragment bestuderen leerlingen hoe en waarom rond 9000 v.Chr.  jager-verzamelaars zich geleidelijk vestigden in dorpen en aan landbouw gingen doen.

LESFASE 3: leerlingen bestuderen het ontstaan van de eerste landbouwsamenlevingen door deze te situeren in tijd en ruimte. Aan de hand van een tijdlijn krijgen leerlingen zicht op de duur van dit proces. Leerlingen onthouden dat dit proces begon in heel specifieke lokale omstandigheden (Vruchtbare sikkel), en dat het eeuwenlang duurde voor de overgang van een nomadische levenswijze naar een sedentaire levenswijze gemaakt was.

LESFASE 4: leerlingen beantwoorden een vraag over het ontstaan van de landbouwsamenleving. Ze moeten daarbij zelf een keuze maken voor de term ‘agrarische revolutie’ of ‘agrarische evolutie’. Zo nodig krijgen leerlingen een woordkaartje waarop beide begrippen worden opgefrist.

LESFASE 5 (uitbreiding/remediëring): aan de hand van een historische kaart waarop de verspreiding van de landbouw over Europa, Afrika en Azië wordt getoond, beantwoorden leerlingen nog een nieuwe vraag: “hoe verspreidde de landbouw zich over de wereld?” Leerlingen moeten deze vraag beantwoorden door de begrippen ‘eeuw’; ‘millennium’, ‘periode’ en ‘continent’ te gebruiken (remediëring) of de begrippen ‘continuïteit’, ‘verandering’, ‘evolutie’, ‘revolutie’, ‘duur’ (uitbreiding).


5. Waarom werk je zo aan Historisch denken?

Structuurbegrippen in verband met tijd hebben we nodig om fenomenen te situeren in een bepaalde context. Eenvoudige structuurbegrippen zoals jaar of eeuw hebben leerlingen in principe al in het basisonderwijs verworven. Toch staan ze opnieuw in de eindtermen van de 1e graad vermeld. Daarnaast zijn er ook nieuwe structuurbegrippen rond tijd opgenomen in de eindtermen. Het uitbreiden van dit begrippenapparaat helpt leerlingen om specifieker in de tijd te situeren.

In deze les beantwoorden leerlingen een historische vraag over de snelheid van de agrarische (r)evolutie. Ze beargumenteren zelf waarom het logischer is om te spreken over een agrarische evolutie, namelijk omdat de verandering eeuwenlang duurde.

Differentiatie: het gebruik van de begrippen ‘evolutie’ en ‘revolutie’ behoort tot de eindtermen in de 1e graad. Dat wil zeggen dat leerlingen dit moeten beheersen aan het einde van de 1e graad. Daarom kan het zinvol zijn om deze moeilijke leerstof meer geleidelijk op te bouwen door in deze les (voor sommige leerlingen) te focussen op het gebruik van meer eenvoudige structuurbegrippen zoals eeuw of millennium. We gaan er dan vanuit dat de begrippen ‘evolutie’ en ‘revolutie’ later nog hun plaats krijgen.