In vraag stellen van de courante westerse periodisering
1. Welk doel streef je na?
Leerlingen herhalen de zeven periodes van de courante westerse tijdlijn.
Leerlingen benoemen de beperkingen van de courante westerse tijdlijn.
Leerlingen beargumenteren waarom de courante westerse tijdlijn als eurocentrisch kan worden beschouwd.
Leerlingen vergelijken de courante westerse tijdlijn met andere periodiseringen in tijd en ruimte.
2. Over welk thema of onderwerp gaat de les?
De lesfase die hieronder beschreven staat, kan je toepassen in lessen van de drie graden, op verschillende momenten in het schooljaar, al dan niet aansluitend bij concrete lesonderwerpen.
3. Aan welke deelcomponent(en) van historisch denken wordt er gewerkt tijdens de les(fase)?
4. Hoe bouw je de lesfase op?
Concept lesfase
Je laat leerlingen specifieke historische gebeurtenissen, bronnen, kunstwerken, personen… situeren in de overeenkomende periode van de westerse tijdlijn.
Stap 1
Daarbij start je met voorbeelden die leerlingen door hun voorkennis relatief makkelijk in een van de zeven periodes kunnen plaatsen, bv. neanderthaler (prehistorie), de piramides van Gizeh (oude Nabije Oosten), Julius Caesar (klassieke oudheid), Karel de Grote (middeleeuwen), de gouden eeuw van Antwerpen (vroegmoderne tijd), het ontstaan van België (moderne tijd), concrete actuele gebeurtenissen (hedendaagse tijd).
Afhankelijk van het moment in het schooljaar waarop je deze lesfase inplant, kan je bepaalde zaken extra benadrukken, zoals begin- en einddata van de periodes, gebeurtenissen uit de oudste periodes (= leerstof 1e graad) bij aanvang van de 2e graad …
Je kan dit op verschillende manieren organiseren, bv. individueel, in duo of in groep, via een quiz of via een online tool (Kahoot, Mentimeter, BookWidgets …).
Differentiatie
Je kan ervoor kiezen om leerlingen hierbij wel of geen tijdlijn als hulpmiddel te laten gebruiken. Een andere optie is om sterke leerlingen de oefening te laten doen zonder tijdlijn, terwijl anderen deze nog wel kunnen gebruiken als houvast.
Stap 2
Je doet dezelfde oefening met personen, monumenten, kerngebeurtenissen … van niet-(West-)Europese culturen, waarover leerlingen wellicht minder voorkennis hebben en die ze moeilijker spontaan in een van de zeven periodes kunnen plaatsen. Bv. Machu Picchu, Angkor Wat, Moaibeelden (Paaseiland), Mesa Verde (VS), Dogonbeeld of -masker (Mali), aboriginal kunstwerken (Australië), de Verboden Stad (Beijing), Zheng He, het Mogolrijk (India) …
Opnieuw kan je je selectie laten afhangen van het moment waarop je dit inplant, bv. Arabische voorbeelden wanneer je het in een 3e jaar over de Arabische cultuur wil hebben, precolumbiaanse voorbeelden in een 4e jaar.
Differentiatie
Afhankelijk van de migratiegeschiedenis van je leerlingen zou je concrete voorbeelden uit hun land van afkomst kunnen selecteren, zowel om je betrokkenheid te tonen als om hen bewust te maken van hun eigen standplaatsgebondenheid.
Stap 3
Ga vervolgens het gesprek aan met leerlingen: waarom is de oefening moeilijker voor de tweede reeks? Waarom zijn de specifieke scharnierdata binnen de courante westerse tijdlijn gekozen? Wat zijn de beperkingen hiervan? Waarom kunnen we de westerse tijdlijn eurocentrisch noemen?
Afhankelijk van de tijd die je aan dit lesmoment wil spenderen, kan je hier voorbeelden van andere periodiseringen bijhalen, die bv. een indeling van de Arabische, Chinese, precolumbiaanse geschiedenis tonen. Laat leerlingen deze vergelijken met de courante westerse tijdlijn. Laat hen hierbij bewust structuurbegrippen als periode(s), westers en niet-westers … gebruiken.
Als afsluiter kan je leerlingen bv. via een exitticket de voor jou belangrijkste historische vraag van dit lesmoment laten beantwoorden, bv.
– illustreer met een voorbeeld de beperkingen van de westerse tijdlijn.
– beargumenteer waarom we de westerse tijdlijn eurocentrisch kunnen noemen.
Differentiatie
In het geval je kiest voor een argumentatie-oefening (zoals het tweede voorbeeld), kan het zinvol zijn om leerlingen een schrijfkader of ander hulpmiddel voor het opbouwen van een argumentatie aan te bieden.
5. Waarom werk je zo aan Historisch denken?
Structuurbegrippen gebruiken: doordat dit lesmoment gefocust is op de courante westerse periodisering ben je automatisch met structuurbegrippen bezig zoals de zeven periodes van de westerse tijdlijn. Afhankelijk van de keuzes die je maakt, kan je hen ook laten oefenen met andere structuurbegrippen zoals eeuw, westers en niet-westers.
Argumenteren: om de oefening niet te beperken tot het louter benoemen van beperkingen van de courante westerse periodisering, kan je leerlingen een argumentatie laten opbouwen vanuit een of meerdere van de aangereikte voorbeelden. De laatste stap in het lesmoment is daarvoor het meest aangewezen. Leerlingen hebben input gekregen om tot een besluit te komen en te beargumenteren waarom de westerse tijdlijn eurocentrisch kan worden genoemd, of waarom de westerse tijdlijn beperkt is.