De Egyptische standenmaatschappij
1. Welk doel streef je na?
Leerlingen gebruiken het begrip ‘standenmaatschappij’ om de sociale structuur van de Egyptische samenleving te omschrijven.
Leerlingen tonen aan de hand van bronmateriaal aan dat sociale en politieke privileges in de Egyptische samenleving ongelijk verdeeld waren.
2. Over welk thema of onderwerp gaat de les?
Het onderwerp van deze les is de standenmaatschappij in Egypte. Dit begrip behoort tot de eindtermen van de 1e graad. Het begrip kan ook in lessen uit de 2e graad gebruikt of herhaald worden. Ook het eindtermbegrip ‘ongelijkheid’ neemt een belangrijke rol in deze les in: het wordt gebruikt om de standenmaatschappij te onderzoeken. Het eindtermbegrip ‘ambtenaar’ neemt een minder grote rol in, maar wordt wel gebruikt om de standenmaatschappij in Egypte concreet te maken.
3. Aan welke deelcomponent(en) van historisch denken wordt er gewerkt tijdens de les(fase)?
4. Hoe bouw je de lesfase op?
Lesfase 1: leerlingen bestuderen met behulp van een stappenplan drie bronnen. Elk van deze bronnen bestuderen ze aan de hand van de volgende richtvraag: wat waren de rechten van slaven/priesters/ambtenaren?
Lesfase 2: leerlingen onderzoeken nu de perspectieven van verschillende bewonersgroepen, bv. een slaaf, een ambtenaar, een priester. De bronnen geven een antwoord op de rechten en plichten van deze groepen.
Lesfase 3: als synthese van deze inductief opgebouwde les bouwt de leraar door middel van een onderwijsleergesprek een grafische weergave van de standenpiramide op. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de kennis die leerlingen in de eerste en tweede lesfase verworven hebben. Leerlingen beantwoorden nadien zelf de synthesevraag van deze les: beschrijf de sociale en politieke kenmerken van de Egyptische samenleving met behulp van het begrip ‘ongelijkheid’.
Differentiatie: het beantwoorden van deze synthesevraag blijft (zelfs na een sterk gestuurde synthesefase) voor veel leerlingen een moeilijke opdracht. Daarom kan het zinvol zijn om een schrijfkader aan te bieden om deze opdracht voor sommige leerlingen haalbaarder te maken. Het al of niet aanbieden van zo’n schrijfkader is een eenvoudige middel om te differentiëren op leerstatus.
5. Waarom werk je zo aan Historisch denken?
In de context plaatsen: om zich te kunnen inleven in de betekenis van de Egyptische standenmaatschappij wordt hier geoefend met multiperspectiviteit. Hiervoor is kennis van de verschillende sociale rollen in Egypte nodig. Ook (voor)kennis van de begrippen ‘ambtenaar’ of ‘ongelijkheid’ is nodig om zich te kunnen inleven in deze rollen.
Historische bronnen: in deze les worden verschillende bronnen gebruikt om een historische vraag (over de Egyptische standenmaatschappij) te bestuderen. Het gaat om vrij eenvoudige vormen van tekstbegrip die geen complexe vormen van redeneren met en over bronnen veronderstellen.
Beargumenteren: leerlingen geven in deze les een eigen antwoord op een historische vraag. De eindtermen vragen om het beheersingsniveau ‘evalueren’ (Bloom) te realiseren in eindterm 8.6. Om te evalueren maken de leerlingen in deze oefening gebruik van een eigen bronanalyse, gecombineerd met voorkennis (bv. over het begrip ‘ongelijkheid’).
- De combinatie van gebruiken van informatie uit bronnen, met het opbouwen van een argumentatie is een complexe vorm van historisch redeneren. Daarom wordt in §4 gewerkt met een differentiatiemogelijkheid.
- Gebruik maken van een schrijfkader is een vorm van ‘steigerleren’. Dit houdt in dat leerlingen een tijdelijk hulpmiddel krijgen dat ervoor zorgt dat opdrachten die ze anders niet zelfstandig kunnen toch haalbaar worden. Bij steigerleren is het altijd de bedoeling om dit hulpmiddel geleidelijk aan af te bouwen.